
Jurisprudentie
BB6182
Datum uitspraak2007-10-19
Datum gepubliceerd2007-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1266 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1266 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en Toeslag (TW). Verjaring?
Uitspraak
07/1266 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 januari 2007, 06/1177 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 19 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2007. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.T. Wielinga.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Bij besluit van 20 september 2005 heeft het Uwv van appellante over de periode van 1 januari 1999 tot 1 januari 2005 een bedrag van € 8.741,10 teruggevorderd ter zake van hetgeen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Toeslagenwet (TW) onverschuldigd aan haar was betaald.
Bij besluit van 5 april 2006 heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - het terug te vorderen bedrag verlaagd tot € 8.534,84.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Evenals in beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat op grond van verjaring al hetgeen aan haar betaalbaar is gesteld voor 20 september 2000 niet van haar kan worden teruggevorderd.
De Raad overweegt als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek verjaart de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden en in ieder geval twintig jaren nadat de vordering is ontstaan.
Bij uitspraak van 28 maart 2007 (LJN: BA2284) heeft de Raad overwogen dat in aansluiting bij deze bepaling de verjaringstermijn voor het nemen van een terugvorderingsbesluit met betrekking tot een onverschuldigde betaling van een WAO-uitkering dient te worden gesteld op vijf jaar, te rekenen vanaf het moment dat het Uwv bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit omtrent terugvordering in de rede ligt.
Bij faxbericht van 12 oktober 2004 heeft de Belastingdienst het Uwv meegedeeld dat appellante in de jaren 1999 tot en met 2004 inkomsten uit werkzaamheden heeft verworven. Vanaf het moment van ontvangst van dit bericht had het Uwv een periode van vijf jaren om een besluit te nemen omtrent terugvordering ter zake van hetgeen op grond van de WAO en de TW onverschuldigd aan appellante was betaald. Dit is ook geschied en wel bij besluit van 20 september 2005. Met de rechtbank is de Raad derhalve van oordeel dat van verjaring geen sprake is.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Rechtdoende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MK